Johan Teirlinck
Leven
Auteur
Docent
Johan Teirlinck
Tennis
Links
Dorpsdichter
Johan Teirlinck
Johan Teirlinck
Johan Teirlinck
Fragment Dimitriuk
Johan Teirlinck (1960)
Johan Teirlinck
Toen Dimitriuk die avond in de spiegel keek. En een man zag. Zonder glans. Zonder toekomst. En ontdaan van alles.
Toen begreep hij 'leeg' te zijn. En geen uitvlucht vond. Geen vlucht.
Dat hij alleen was. En niet eens misdeeld. Niet eens mishandeld.
Niet gehandicapt. Niet misbruikt in een verre jeugd. Noch gisteren.

Haast kwaad keek Dimitriuk terug.
Recht de spiegel in en besefte dat zovelen makkelijk praten hebben.
Zij die wel reden tot klagen hebben. De getraumatiseerden. De zieken. De mishandelden. Verkracht. Geslagen. Of door een of andere cultuur besneden. Verminkt. Arm. In een land zonder horizon.

Zij hadden makkelijk praten.
Omdat heel hun leven opgaat in een gevecht. Een rechtvaardige strijd. Tegen het onrecht dat hen werd aangedaan. Ooit. Door beulen. Vaders of moeders. Ontaarde familieleden. Verblind door zeden en gewoonten. Barbarij. Geweld.

Dimitriuk anderzijds.
Had geen redenen.
Geen recht om triest of onzeker te zijn.
Hij kon geen aanspraak maken op ons begrip.
In hem school de puurste vorm van eenzaam zijn.
Hij was alleen. En met zichzelf moest hij naar de spiegel. Hij kon peilen naar 'waarom'.
Waarom hij dan zo was.
Waarom hij niet genoot.
Zwart de ruimte in keek.
De sterren zag.
Die hem geenszins inspireerden maar angstig maakten.
Omdat de eindeloze einder. De onmetelijke leegte.
Voor hem lag. En hij niet eens met reden ongelukkig zijn kon.

Dimitriuk was verplicht het allemaal voor zichzelf te houden. Met niemand te delen. Te verdelen. Alleen door de kamers dwalen. De leefkamer uit. De slaapkamer in. De werktafel bekijken. Zonder zin of doel. Verder de keuken in. Zonder eten. De tuin. Verdwaalde plekken in zijn leven.

Wie had Dimitriuk zo gemaakt?
Zijn ouders? Zijn omgeving? De buurt? Het land?
Een streek zonder conflicten. Een leven zonder gevaar of gemis.

Was Dimitriuk beter af geweest met een leven vol dreiging en tegenkanting?
Zou Dimitriuk in het verweer gegaan zijn? Zou hij zijn aanranders en geweldenaars van antwoord hebben gediend door een zin in het leven te ontwikkelen. Als om hen te straffen. Als om te tonen dat zij hem niet hebben klein gekregen.

In plaats daarvan kreeg Dimitriuk een mooi gezin. Een opvoeding in traditie en met stijl. Een huis. Een leven met een vaste job. En verloor op die manier zijn 'drive'. Zijn richting. En zijn zin. Zoals een prins. Die moedeloos voor zich kijkt en uit wiens handen alle werktuigen worden genomen. Wees gelukkig, jongen.
En was er een oorzakelijk verband? Was Dimitriuk hoe dan ook een vogel voor de kat? Zou hij hoe dan ook verloren gaan. Een mutant gelijk. Die beter van de aardbol verdwijnt?

Toen Dimitriuk zichzelf met uitpuilende ogen zag staan net voor de spiegel. En in de weerspiegeling van glas en licht de afgrond zag schitteren. De afgrond achter hem. Zou hij een stap naar achter zetten? En zou alles dan over zijn. De diepte. De diepte in. En verder niets. Niets meer. Zwijgen en een eindeloze streep zwart licht die alsmaar kleiner wordt. Toen. Toen dus. Op dat moment keek Dimitriuk in de spiegel. Maar wist. Wist dat hij zou 'blijven'. Dat hij zou blijven staan. Als een gast. Een ongenode gast. Op de rand van de afgrond. Zonder glimlach. Zonder jas of aktentas. Ontdaan van sieraden en opmaak. Dimitriuk was naakt. Alleen. Maar zou niet bewegen. Alsof hij wachtte op de afgrond. Alsof die hem dan maar moest komen halen. Zelf zou hij niet verroeren.

Vermaledijde wereld.